De Punt in 1977 wereldnieuws en nog steeds actueel

Afbeelding
voorpagina de krant van tynaarlo

DE PUNT / DEN HAAG – De Nederlandse Staat is niet aansprakelijk voor het doodschieten van twee Molukse treinkapers bij De Punt. Derhalve hoeft de Staat de nabestaanden geen schadevergoeding te betalen. Dat is in ieder geval het oordeel van het Gerechtshof in Den Haag in de zaak die door de nabestaanden van de kapers was aangespannen. De kapers Max Papilaja en Hansina Uktolseja werden in koelen bloede doodgeschoten, maar volgens het Hof zijn daar geen aanwijzingen voor. Bij het ingrijpen door de mariniers op 11 juni 1977 kwamen twee gegijzelde passagiers en zes van de negen kapers om het leven. Toenmalig premier Joop den Uyl en justitieminister Dries van Agt gaven op de vroege zaterdagochtend van 11 juni opdracht tot het ‘compartimenteren’, zoals Van Agt het doodschieten omschreef. Na 44 jaar is het onderwerp nog steeds actueel. In 1977 beheerste de kaping het wereldnieuws.


Bert Jalink (66) was op het moment van de tweede kaping 22 jaar en de jongste bediende van de zelfstandige Winschoter Courant. Eigenlijk viel de kaping buiten zijn redactionele werkterrein. Puur uit nieuwsgierigheid reed Jalink naar de spoorwegovergang net buiten Glimmen. De plek waar de internationale en landelijke pers zich verzamelde en in de verte naar de contouren van de trein tuurde. De journalisten kwamen van heinde en verre. Het was uniek, een treinkaping. Als jonge journalist keek Jalink zijn ogen uit. Dit was ‘the place to be’, een unieke ervaring.


Oud-journalist en schrijver Cees Stolk (73) van dezelfde krant was ook ter plekke,. Hij had goede contacten in de Molukse wereld. In 1975 deed hij al verslag van de kaping bij Wijster. Stolk herinnert zich: ‘Na 1975 had ik mij zeer verdiept in de problematiek en ik was goed ingevoerd in de Molukse gemeenschap. Dat leverde mij een voorsprong op bij de concurrenten.’ Hij voerde gesprekken met de leiders van RMS (Republik Maluku Selatan) zoals ir. Manusama en dominee Metiary en de weduwe van Chris Soumokil, de geëxecuteerde eerste president van de RMS. Stolk: ‘Ik hoorde op de radio van de kaping bij De Punt. Op de redactie hebben wij meteen een rooster gemaakrt wie wanneer naar De Punt ging. Ik heb direct mijn contacten gebeld en wij maakten een rooster zodat er altijd iemand van de Winschoter aanwezig was.’ Het nieuws sijpelde steeds moeizamer door. ‘Er was niets, geen mobiele telefonie, geen satellietverbindingen, geen autotelefoon. Soms kwam er wat nieuws via het foerageren van de gegijzelde treinreizigers. Maar verder werd het op een gegeven moment sprokkelen naar nieuws,’ herinnert Stolk zich.


Jalink ontmoette een Amerikaanse collega, de ABC-correspondent Ellis, op de spoorwegovergang. Jalink: ‘Ik was direct onder de indruk. Hoe Ellis en zijn door de wol geverfde collegae verbindingen tot stand brachten en hoe zij op elk gewenst moment stand-ups deden, bij voorkeur tussen de rails.’ Na verloop van tijd verveelden de meeste journalisten zich. In het artikel van Jalink van 11 juni 1977 zegt Ellis: ‘Het wordt echt een beetje saai hier.’ De typische Amerikaanse manier van werken, kostte ABC handenvol geld. Zo werd in de eerste week van de gijzeling de telefoonlijn met New York uren open gehouden voor rechtstreekse verslaggeving. Kosten toentertijd: acht gulden per minuut.


Ook Stolk moest na verloop van tijd op zoek naar nieuws en artikelen. ‘Ik schreef een stuk over de uitbater van het café bij de spoorwegovergang. Hij had zijn prijzen door de enorme toeloop meer dan verdubbeld. Dat werd mij niet in dank afgenomen,’ lacht Stolk. Elke dag moest er iets komen, elke dag een artikel. Dat lukte meestal. De geruchtenstroom deed toen al flink de ronde. Stolk: ‘Wij hoorden op een gegeven moment dat er bij het rangeerterrein bij Onnen een gepantserde trein klaarstond om de kaping te beëindigen. Dus wij met een aantal collega’s in de auto. Bleek er niets van waar.’ De oud-journalist herinnert zich ook de onderlinge kameraadschap. Een gevoel van: ‘Wij zitten allemaal in hetzelfde schuitje.’ ‘Wij hielpen elkaar ook,’ zegt Stolk. ‘Wij waren meer vrienden dan concurrenten.’


Zelf is Stolk een pacifist en tegen elke vorm van geweld. Hij lacht: ‘Ik stemde toen PSP en ik was dienstweigeraar. Maar ik kreeg wel sympathie voor de Molukkers en hun uiteindelijke doel. Ik keurde de actie af, maar snapte deze wel.’ De hele kaping eindigde voor de jonge journalist en zijn collegae van de Winschoter Courant in een deceptie. De directie van de krant uit Winschoten had net besloten dat de krant op vrijdagavond zou ‘’sluiten’’ en niet zoals voordien op zaterdagochtend. ‘Een kostenverhaal,’ weet Stolk. Dat hield zoveel in dat de krant op vrijdagavond klaar was voor de zaterdageditie. Toen het nieuws op zaterdagochtend 11 juni binnenkwam dat er straaljagers overvlogen en de kaping was beëindigd door mariniers, viel de Winschoter Courant op de mat met op de voorpagina de kop ‘Het wordt hier echt een beetje saai.’ Jalink: ‘Dat uitgerekend dit interview in de krant stond op de dag van de ontknoping maakt het achteraf cynisch.’

UIT DE KRANT

Lees ook