Louis slaapt. Onrustig, alweer. Zijn gezicht is enigszins verkrampt. Hij krijgt een aai over zijn bol. Iemand fluistert in zijn oor dat hij heus de beste is. De beste van Amsterdam, de beste van Eindhoven, de beste van Rotterdam, de beste van Barcelona, van München, van Madrid en van heel de wereld! Echt waar Louis! Jij, Louis, jij bent gewoon de allerbeste!
Louis baadt in het zweet. Er komt een brede glimlach op zijn gezicht. Dus toch! Dan gaat de wekker. Louis kijkt naar links, waar zijn Truusje aan het wakker worden is en kijkt dan slaapdronken naar rechts. Een vriendelijk gezicht kijkt hem aan. Laat zijn hand los en geeft hem nog een laatste schouderklopje. Louis nek wordt rood, zijn ogen bollen. Weer die klotennachtmerrie. Wanneer houdt het toch eens op? Truus weet inmiddels hoe laat het is en zwijgt. Ze gaat een kopje thee zetten. Ondertussen is Louis de douche ingegaan. En Truus weet precies wat Louis daar doet. Dat doet hij sinds hij weet dat hij naar het WK gaat dagelijks. Hij oefent. Iedere dag weer. Hij moet nog wat spijkeren aan zijn Arabisch en weet niet zeker of hij nog één keer zijn beroemde karatetrap zou gebruiken. Hij wordt een dagje ouder. Alles moet kloppen als hij straks de beste van de wereld is. Hij oefent een uurtje. De beste manier om zijn nachtmerrie te vergeten. De gedachten blijven hem echter pijnigen. Wereldkampioen worden is zijn laatste kans op verlossing van deze eeuwige nachtmerries. Zijn kwelgeest voetbalde bij Ajax en Barcelona. En maakte Feyenoord een keertje kampioen. ‘Maar ík was toch dé grote spelmaker bij Sparta. Waarom doen mensen daar toch zo lichtzinnig over? Hij speelde een WK in 1974 maar ik heb met Sparta Europees voetbal gehaald. Hij was succesvol in Barcelona, maar dat was toch vooral geluk? Hoe kunnen de media mijn succes daar zo onderschatten?’ Bij deze tenenkrommende gedachten voelt Louis zijn kaken weer aanspannen. Hij denkt aan de persconferentie van vanavond.
‘Als die Valentijntje van de Telegraaf weer komt met zijn lastige vragen zal ik hem laten zien wie hij eigenlijk is. Dat verslaggevertje met zijn k**columnpje.’ Traumatische herinneringen gieren door zijn hoofd. ‘Waarom stond het hele vliegveld vol met mensen toen die overschatte Amsterdammer daar arriveerde om trainer van Barcelona te worden? En waarom stonden er bij mij alleen een paar journalisten? Het komt door de media. Die hebben hem veel te groot gemaakt. Zelfs de verlosser genoemd. Zien ze het dan niet? Ik heb zoveel prijzen gewonnen. Met Ajax, Bayern München en Barcelona. Waarom krijgt zijn totaalvoetbal zoveel aandacht. Ik heb het ‘totale-mens-principe’ uitgevonden. Waarom wordt daar nooit over gepraat en moet ik het daar steeds weer over hebben?’ Louis baalt. Het ging net zo goed voor de spiegel. Maar de hoofdpijn is terug. De rest van de dag raakt Louis zijn hoofdpijn niet kwijt. Hij heeft in ieder geval tijdens de persconferentie wat mensen op hun nummer kunnen zetten. Dat scheelt een paracetamol. De slaap wacht. Louis durft niet. Straks komt hij weer op bezoek. En wie weet begint hij wel over de revolutie bij Ajax van destijds. ‘Voor Ajax was dit het allerbeste geweest als ik, Louis het daar voor het zeggen had gekregen. Maar nee. Daar was die onvermijdelijke Amsterdammer weer die even over kwam vliegen vanuit Barcelona.’ Niet aan denken. Aan die vreselijke vernedering daar in de rechtbank.
Truus streelt door zijn haar. Hij schrikt. Het is Truus maar. Hij schiet weer in de piekermodus. Vreselijk. En denkt aan een gek die op het idee kwam om de ‘Amsterdam Arena’ naar hem te gaan vernoemen. Terwijl het toch echt de ‘Louis van Gaal Arena’ had moeten worden. De verdomde Amsterdamse propagandamachine van de media. Hij heeft ergens gelezen dat visualisatie een goede manier is om tot rust te komen. Zijn gedachten gaan naar Qatar. Wereldkampioen worden. Juichende mensen. Eindelijk verlost van trauma’s van de verloren WK finales. Louis als de Grote Verlosser. Huldigingen. Straatnamen die naar hem worden vernoemd. Misschien wel een dorp. Hij zal gaan landen op het Schiphol/Van Gaal vliegveld. Louis gaat glimlachend richting de nachtrust. Hij kijkt naar Truus. Borrelt er nou iets in zijn oranje onderbroek? Zou hij? Nee, laat hij zijn Truusje niet lastig vallen, want iets in hem zegt dat die het al lastig genoeg heeft met hem. En dus valt onze Louis in slaap. Zijn kaken verkrampen weer in de loop van de nacht. Een vriendelijke jongeman met een Amsterdams accent en sluik haar kijkt hem aan. Sigaretje in de mond en blaast een wolkje rook in zijn gezicht. Met een karatetrap knalt Louis de douchedeur open. ‘Alweer zo vroeg wakker door die nachtmerries’, brult hij naar Truus. Positief denken herinnert Louis zich. ‘Ik heb in ieder geval alle tijd om te oefenen.’ Hij kijkt in de spiegel en iemand fluistert zachtjes: ‘ieder nadeel heb zijn voordeel’.