“Deze verhalen mogen niet vergeten worden!”

|
| Foto: |
algemeen de krant van tynaarlo

ZUIDLAREN – In de Meent in Zuidlaren zou woensdagochtend 16 december 2020 de tentoonstelling ‘Op dat wij niet vergeten’ van Herre Steegenga, geopend worden door burgemeester Thijsen. Een tentoonstelling ter ere van 75 jaar bevrijding. Helaas kan dat door de nieuwe lockdown niet plaatsvinden. Wat er wel zal gebeuren is dat de Krant van Tynaarlo wekelijks een van de vele verhalen zal plaatsen van Steegenga. De tentoonstelling zal na de lockdown te zien zijn en is meer dan het bekijken waard.

75 jaar bevrijding; opdat wij niet vergeten



Herre Steegenga, vroeger geschiedenis leraar en inmiddels 88 jaren oud, vindt de gedachte vervelend dat men de tentoonstelling nu niet zal kunnen bekijken. Er zijn vele uren en weken voorbereiding en werk gegaan in het samenstellen van deze tentoonstelling. Maar er is begrip voor de situatie, het is niet anders. Er is samengewerkt met Dennenoord en diverse deskundigen. Er zijn vier grote zalen in de Meent met 4 hoofdonderwerpen; kerken in oorlogstijd, concentratiekampen, het jodendom en Dennenoord in oorlogstijd. Er is zelfs gedacht aan de jeugd, voor hen is een speciale tentoonstelling in de Soos in de kelder van de kerk. De reden voor deze tentoonstelling is 75 jaar bevrijding die dit jaar niet echt gevierd is door alle corona maatregelen. Met deze tentoonstelling wil Steegenga aandacht vestigen op deze zeer belangrijke gebeurtenis uit de geschiedenis. Maar het is ook persoonlijk; “Deze verhalen mogen niet vergeten worden,” vertelt Steegenga.


De interesse van Steegenga is niet alleen vanuit zijn vakgebied als historicus. De tweede wereldoorlog begon namelijk toen Steegenga 8 jaar oud was en de herinneringen zijn levendig. “Ik woon al lange tijd in Zuidlaren, maar ik ben opgegroeid in Balk, Friesland. Mijn vader had een manufacturenzaak (kledingzaak). Mijn moeder werkte in de winkel en vader ging de boer op. Zo zeiden men dat vroeger, dan ging hij met dikke koffers langs de boeren om zijn spullen te verkopen. Zijn goederen kreeg hij van Levi en van Dam, dat waren Joden. Grote fabrikanten uit Groningen, hun vertegenwoordiger was Goudsmid, ook een Joodse man. Dat kan ik mij nog heel goed herinneren. Wanneer Goudsmid met zijn auto, hij had wel een auto, bij ons kwam, dan nam hij voor mij en mijn zus een chocoladereep mee. Na afloop dan mochten wij in zijn auto een ritje door Balk maken. Nou dat was voor die tijd iets geweldigs, want in 1938 had alleen de dominee, de veearts en de directeur van de melkfabriek een auto en verder niemand.”


“Mijn vader was destijds lid van de kerkenraad en op een gegeven ogenblik kwam er een brief van de landelijke organisatie tot hulp voor de onderduikers. Die was opgesteld door tante Riek en dominee Slomp. Deze dominee had als bijnaam Frits de Zwerver. Deze naam kreeg hij omdat hij door zijn preken niet meer op zijn eigen plaats aanwezig kon zijn en zwierf door heel Nederland. Elke zondag preekte hij in verschillende kerken en wees hij op het gevaar van de Nazi’s. Hij spoorde de mensen aan om Joden te helpen en joden onderdak te verlenen. Hij moest wel zwerven, want het was een boodschap die de Nazi’s niet leuk vonden. Hoe dan ook die brief kwam aan bij de kerkenraad en in die brief werd gevraagd om een steunpunt voor Gaasterland. Een man die de organisatie tot hulp van onderduikers op zich kon nemen. De voorzitter las de brief voor en niemand zei wat. Toen zei de oude dominee de Boer; ‘ Ik vind dat Steegenga dat maar moet worden’. Want zei hij, ‘U kent de mensen in Gaasterland erg goed en u heeft het nu toch niet zo druk meer’. Aangezien er in 1942 niet meer zoveel goederen waren in de winkels om te verkopen door de oorlog.”


“Mijn vader heeft er thuis over gesproken met mijn moeder, want het was een zeer gevaarlijke operatie. Daarnaast hadden we al 3 honger evacuees thuis en 8 kinderen. Het was een groot besluit. Maar mijn ouders besloten om het toch te doen. Want eerder was er iets gebeurd. Eerder sprak ik over de vertegenwoordiger Goudsmid en deze Goudsmid raakte op een gegeven ogenblik ziek en werd in Groningen verpleegd. Toen schreef hij een brief aan mijn vader of hij bij hem wou komen. Dat heeft mijn vader gedaan want ze hadden een goede relatie. Daar vertelde Goudsmid hem dat hij te horen had gekregen dat hij over 10 dagen naar het concentratiekamp Westerbork werd overgebracht. Hij vroeg aan mijn vader of hij een onderduikadres voor hem kon vinden in Gaasterland. ‘Jij kent zoveel boeren, wil je mij helpen een onderduikadres te vinden? ‘ Mijn vader heeft dat toen geprobeerd, bij heel veel boeren. Maar niemand durfde het aan. Je kon ter plaatse doodgeschoten worden of naar een concentratiekamp gebracht worden wanneer de Duitsers ontdekten dat je een Jood had geholpen. Dus toen is mijn vader, met lood in de schoenen, weer naar Groningen gegaan en moest hem teleurstellen. Vervolgens is Goudsmid afgevoerd naar Westerbork en binnen 10 dagen op de trein gezet naar Auschwitz. Vader heeft daar ontzettend spijt van gehad. ‘Wij hadden die man zelf kunnen helpen, hij had best op zolder kunnen zijn.’ Die oproep per brief in de kerkenraad kwam 4 maanden later. Dat is de reden geweest waarom mijn ouders toen hebben besloten om wel gehoor te geven aan de oproep, als hun Christenplicht. Vader heeft dit gedaan en heeft het geweten.”


“Vader rolde hij van het een in het ander. Hij fietste nog altijd met dikke koffers van boer naar boer, alleen toen hadden de koffers een dubbele bodem. Onderin zaten de blaadjes van Trouw en bonkaarten die hij bracht naar adressen waar de Joden ondergedoken zaten. De organisatie groeide en groeide. Er waren zat mensen die geld gaven, maar geen mensen in huis durfden te nemen. Hij bracht het geld vervolgens naar de adressen waar de Joden ondergedoken zaten. Hij heeft dat nauwkeurig bijgehouden, tot op de cent. Op een geven moment had hij 13.000 gulden in bezit. Dat was heel veel geld in die tijd. Ruim in de slappe was. De laatste maanden was hij ook nooit meer thuis. Enkele keren kwam hij ‘s middags onverwachts thuis en dan moest ik als kleine jongen bij de deur van de winkel gaan staan. Want als er dan iemand aankwam, dan moest ik het Friese volkslied hardop zingen. Dan wist vader dat hij snel via de achterdeur en de tuin kon vluchten.”


“Maar dat hij bij het verzet zat, dat heeft hij ons toen nooit verteld. Alles heeft hij ons pas na de oorlog verteld, hij wou ons niet in gevaar brengen. Wij wisten nergens van, alleen dat vader weg was. Maar ja, wij wisten niet anders. Gelukkig hebben wij de bevrijding meegemaakt. Het was een ramp geweest als vader door de Duitsers was doodgeschoten, dan was moeder met 8 kleine kinderen achtergebleven. Na de bevrijding is vader met het verzet naar het hoofdbureau van de SD van de Duitsers in Heerenveen gegaan. Heel Zuidwest Friesland werd van daaruit geregeld destijds. Daar vonden zij lijsten van de meest gezochte mensen van het verzet, het bleek dat mijn vader bovenaan die lijst stond.“


De tentoonstelling staat bol van verhalen van mensen die niet vergeten mogen worden, maar ook vol met feiten, boeken en voorwerpen uit deze tijd. Het is inmiddels de vierde tentoonstelling van de hand van Steegenga en waarschijnlijk zijn laatste; “Omdat mijn vrouw het nu wel genoeg vindt geweest dat ik zoveel tijd doorbrengt met mijn neus in de boeken en omdat het inmiddels ook fysiek veel van mij vergt.”    

|

UIT DE KRANT

Lees ook